De voordeur gaat open, twee pittige bruine paardenstaartjes en een jong lief koppie eronder komen tevoorschijn. ‘Hallo, ben jij de zuster’? vraagt ze.
Ik laat mezelf zakken tot haar niveau, en kijk in twee prachtige bruine ogen.
‘Hoi, ja dat ben ik’ zeg ik glimlachend. Ze steekt een klein handje naar me uit, en ik schud hem met een knoop in mijn buik.’Ik ben Juul’ zegt ze.
‘Papa ligt in de kamer maar hij slaapt’ zegt ze ernstig ’mijn papa gaat dood’. Vervolgens draait ze zich kordaat om, en loopt de woonkamer in.
Ik loop de gang in, hang mijn jas aan de kapstok, zet mijn tas eronder en volg haar naar de woonkamer.
In de hoek van de kamer zie ik haar vader in bed liggen. Vijf jaar is ze nog maar, kleine Juul, en nu al wordt ze geconfronteerd met zoveel serieus verdriet. Samen met haar grote broer Thomas, van bijna acht, is ze inmiddels een spelletje aan het doen.
Het heeft iets surreëels, deze beelden in combinatie met elkaar. Twee jonge onschuldige kinderen, die heerlijk aan het spelen zijn. In tegenstelling tot die doodzieke vader, die daar stil in zijn bed ligt, lijdzaam dood te gaan.
Hij is nog niet klaar om zijn jonge gezin te verlaten, maar krijgt geen keuze.
Ongelofelijk waanzinnig verdriet, en een wrange speling van het leven.
Ik schrik op uit mijn overpeinzingen, door die twee spelende kinderen die nu volop aan het kiften zijn, en onwillekeurig schiet ik in de lach. Hun moeder komt fris gedoucht de kamer inlopen, terwijl ze ondertussen haar kinderen sust. ’Sorry, zegt ze’ ik verloor me even in mijn momentje voor mezelf, ik ben Susan’.
We geven elkaar een hand, en ik kijk naar haar. Jonge vrouw, vermoeide blik. Ze kan niet ouder zijn dan vijfendertig, maar ze oogt zoveel ouder.
De zorglijnen staan diep in haar gezicht gegrift, en ik voel een steek van medelijden.
Terwijl zij de kinderen naar school brengt, zorg ik voor haar man.
Voor haar even een glimp van een normaal leven, samen naar school lopen. Een warm handje in die van haar geklemd, terwijl Juul voort kwebbelt tijdens de weg naar school, over niks, over alles.
Het is stil ineens, als de deur achter ze is dichtgevallen. Het beeld van die twee kindjes die hun vader gedag kussen, staat nog helder op mijn netvlies. Een vader, onnatuurlijk opgezwollen door oedeem, een schim van de man die hij was. Zijn foto staat op het dressoir, bruine kop, grote glimlach, sprankelend van het leven.
Dat jonge leven dat wreed verstoord werd door kanker. Ik verzorg hem, zo goed en zo kwaad als het gaat in mijn eentje. Hij wil niet veel, geen polonaise aan zijn lijf. Want alles doet zeer, en alles is vermoeiend.
Juul
’Knip mijn shirt maar stuk’ zegt hij ’want ik wil echt niks meer over mijn hoofd heen, ik kan het niet meer verdragen’. Ik geef hem zijn medicatie, en wacht samen met hem tot zijn vrouw terugkomt. Zijn einde nadert, en dat weten ze heel goed.
Rond half drie ben ik er weer, verzorg hem, en knip nog een shirt stuk. Op zijn verzoek bel ik de huisarts. Want hij is er klaar voor, om definitief afscheid te nemen.
Ze hebben alles al lang geleden voorbereid, vrij snel nadat ze wisten dat genezing onmogelijk was. De keuze voor zijn levenseinde is zijn eigen.
We praten nog wat, zij en ik, en drinken even koffie terwijl we wachten op de huisarts.
Vanuit mijn ooghoek hou ik hem in de gaten, zie zijn gelaat veranderen, het leven loslaten, en zie hem sterven.
Samen staan we aan zijn bed, ze is kalm, aanvaardend, maar vooral ook opgelucht, dat zijn einde zo rustig was. Afscheid hadden ze al genomen, al een hele poos, van hun ‘samen’.
Ze pakt zijn hand, en de tranen rollen geluidloos over haar wangen. Ik sla een arm om haar heen, en ze leunt even.
De kinderen kibbelen, spelen hun bordspel, en hebben nog even niks in de gaten.
En ik besluit, daar precies op dat moment, te leven, en te genieten, om deze herinnering voor altijd met me mee te dragen.
En elke keer als ik verzwolgen word door iets futiels, en medelijden met mezelf heb, denk ik aan hem, aan hun, en aan Juultje. En ineens lijkt alles dan toch veel minder erg.