Met een niet zo elegante zwaai gooide Noor haar weekeindtas op de achterbank, en stapte in haar oude deux chevaux. Haar appeltjesgroene lelijke eend was een dierbaar bezit, en ze was er na al die jaren nog steeds dol op. Berustend reed ze richting het ziekenhuis.
Haar MDL-arts had uitgesproken wat ze zelf al dacht, ’kom maar meteen hierheen Noor, ik regel even een bed voor je. ‘En ga wel eerst even langs opname, dan zorg ik dat ze weten dat je eraan komt. Dan loop ik later vandaag nog bij je langs’. Met frisse tegenzin liep Noor de ingang van het ziekenhuis in en meldde zich bij opname.’Daar gaan we weer’ dacht ze somber.
Haar MDL-arts was die middag nog langs geweest en alle onderzoeken stonden al gepland. Ze had meteen weer een heel scala aan buisjes bloed af moeten staan. En ook dat was wederom dramatisch geweest. Ze was slecht te prikken, dat wist ze, dus ze gaf het altijd braaf aan bij de dame of heer die haar kwam prikken.
Prikken
Daar werd meestal wat belerend op gereageerd met: ’Dat komt wel goed mevrouw, ik doe dit elke dag’ of een bemoedigend doch denigrerend knikje alsof ze zeggen wilden: Daar heb je er weer zo een die denkt dat ze iets bijzonders is.
Bij poging drie zag ze echter bij de laboranten zweetdruppels op de voorhoofden verschijnen, dan hadden ze inmiddels in beide armen meerdere keren mis geprikt, en werd er toch maar een expert gehaald. Iemand van de OK of de spoed meestal. Noor zei het elke keer weer, en ze geloofden haar nooit. Giechelig dacht ze weleens dat er misschien wel MUTS op haar voorhoofd verscheen tijdens dat prikken, of ‘geloof deze doos maar niet’.
Noor zuchtte, ze wist dat uitstellen geen zin meer had, dat het echt tijd was om David te bellen. De bal in haar buik nam enorme vormen aan, ze hoopte nog steeds dat ze het mis had.
Met frisse tegenzin zocht ze zijn nummer in haar mobiel, het was hoog tijd om te vertellen dat haar ziek zijn geen ééndags virusje was.