Op de grond ligt een rood t-shirt, naast een hele golfstroom van kledingstukken. Een stapel vochtige handdoeken complementeerde het plaatje. De gordijnen waren gesloten alsof daglicht de vijand was en het rook alsof er in geen weken een raam open was geweest. Ze rook een vreemde mengelmoes van puberzweet, voedselresten en goedkope aftershave.
Op het nachtkastje stond een enorme stapel afwas, volkomen in balans. Ze voelde woede kolken van binnen, en een opruimwoede die haar vingers deed tintelen. Als ze nu de ramen open gooide en zich twee uur kwaad maakte was dit weer een geweldige tienerkamer, onberispelijk en fris.
Woede
Ontelbare keren had ze hier gestaan. En even zo vaak was ze in woede ontstoken, had ze beloningen toegezegd of gedreigd met uitzetting. Het had geen snars geholpen, een puberbrein is een ontwarbare puzzel en zij miste het benodigde puzzeltalent.
Vanonder het rode t-shirt viste ze haar all-stars tevoorschijn, bevlekt en bevuild van een nachtje stappen. Ze zuchtte en trok de deur resoluut achter zich dicht. Ze had altijd gedacht dat haar kind zou opgroeien tot modelburger, dat hij haar eeuwige trots zou zijn. Iets om mee te pronken op feestjes. Hij was van alles geworden het afgelopen jaar, maar dat absoluut niet.