Het is nog stil op de afdeling, de meeste mensen die bij ons wonen slapen nog. Als ik na de overdracht de afdeling oploop zie ik haar kamerdeur op een kier staan. Ik klop aan en steek vervolgens mijn hoofd om de hoek van de deur. Ze zit op de rand van haar bed nog wat slaperig te zijn. Ik glimlach naar haar en ze reageert direct, mijn glimlach raakt bij haar een snaar. Altijd. Het is alsof er een lichtje aangaat in haar hoofd.
Voor haar is het een vorm van herkenning. Puur op gevoel. Ze lacht terug met een stralende glimlach. Ik verzorg haar, omdat ze zelf niet meer weet hoe dat moet. Het warme washandje stuur ik langs haar gezicht, ze geniet volop van al dat warm en schoon. Douchen doet ze nog maar zelden, het water dat op haar hoofd valt vind ze eng.
En eng is niet goed
Een half uur later lopen we arm in arm richting het ontbijt. Haar lippen zijn rood gestift en glimlachen nog steeds. In de huiskamer zijn de tafels gedekt, er brand warm licht en de radio speelt zachte muziek. Langzaam gaat de ochtend over in de hectiek van de dag.
Glimlach
Vroeger had ik een hekel aan de zondagen, ik vond ze saai. Op zondag gebeurde er nooit iets en ik kon niet wachten tot de maandag begon. Inmiddels vind ik die saaiheid van de zondag meer dan zalig. En ook op de afdeling vond ik de rust aan de start van de dag fijn. Ik ben opgegroeid, erin meegegroeid, door al die zondagen die ik werkte.
Ik leerde ervan
Later die ochtend wandel ik arm in arm met haar naar de kerkdienst. Het is elke zondag vaste prik. Houvast en herkenbaarheid. Ze is opgegroeid met de kerk, en dat gevoel woont nog diep in haar, ik zie het ontwaken op haar gezicht als ze de kapel inloopt. Dat ene beeld van haar is me altijd bijgebleven.