Ik zit wat te mijmeren op mijn vaste stekkie, in die zalige bruine leren stoel bij het voorraam van ons huis. Nog maar een paar jaar geleden zat ik er dagelijks, zat ik elke ochtend op dat fijne veilige plekje bij het raam. Dan keek ik uren naar buiten, naar alle koolmeesjes die druk in de weer waren in de knotwilg in onze voortuin.
Langzaam maar zeker analyseerde ik de drukte in mijn hoofd. Archiveerde ik, beetje bij beetje, de chaos die mijn brein zo liet overlopen. Dat keurslijf waar ik mezelf in had gemanoeuvreerd, knelde aan alle kanten. Ik voelde me volkomen misplaatst, en mijn leven schuurde aan veel te veel kanten. Voorzichtig woog ik elk onderdeel van mijn leven. Niet ineens maar weloverwogen, elke dag een beetje meer. Werk, privé, ik bekeek objectief wat nog wel paste en wat niet.
Keuzes maken
Ik was niet ineens zo nadenkend, de onrust en de paniek die ik in mijn lijf voelde moest wel eerst tot bedaren gebracht worden. Die allesoverheersende onzekerheid over mezelf, en welke richting ik nu op moest, was een strijd die nog bevochten moest worden. En dat duurde een poosje, die eerste weken waren vreselijk. Ik voelde me bij tijd en wijle een vlinder, worstelend met zijn veel te benauwde cocon. Tot ik op een dag wakker werd en dat cocon vol overtuiging van me afgooide. Ineens stonden alle knopen die ik door moest hakken, volledig helder op mijn vizier.
Het was een enorm bijzonder proces, en sommige gemaakte keuzes waren hartverscheurend. Ik moest noodgedwongen loslaten, waar ik zo enorm van hield, omdat dat nou eenmaal beter was, beter was voor mij.
Nu zit ik weer in mijn stoel, op die fijne plek bij het raam, en kijk ik weer naar buiten, naar die koolmeesjes. En denk ik terug aan die roerige tijd, en met welk gevoel ik toen in deze stoel zat. Ik reflecteer op de keuzes die ik sindsdien heb gemaakt. Wat heb ik enorme stappen gezet en wat voelen ze goed, die stappen. En wat is het zalig, dat ik weer vooruit kan kijken.