Ik zie twee bruine paardenstaartjes en een jong gezichtje verschijnen als de voordeur open gaat. ‘Ben jij de zuster die voor papa komt zorgen’? vraagt ze.
Ik laat mezelf zakken tot haar niveau, en kijk in twee onschuldige bruine kijkers.
‘Hoi, ja dat ben ik’ zeg ik glimlachend. Ze steekt een klein handje naar me uit, en hij verdwijnt welhaast in de mijne. ‘Ik ben Juul, zegt ze, en mijn papa gaat dood’.
Onder de indruk loop ik achter haar aan de gang door, haar zieke papa ligt stil in een bed in de woonkamer.
Vijf jaar is ze nog maar, kleine Juul, haar grote broer is acht en nu al worden ze geconfronteerd met zoveel serieus verdriet.
Het is surreëel, deze beelden in combinatie met elkaar. Juul en haar grote broer, die heerlijk aan het spelen zijn, in tegenstelling tot die doodzieke vader, die daar lijdzaam in zijn bed dood ligt te gaan.
Ongelofelijk waanzinnig verdriet, en een wrange speling van het lot.
Gehaast komt hun moeder de kamer inlopen, terwijl ze ondertussen haar kinderen tot wat meer stilte maant.
Jonge vrouw, vermoeide blik. Ze kan niet ouder zijn dan vijfendertig, maar ze oogt zoveel ouder.
De zorglijnen staan diep in haar gezicht gegrift, en ik voel een steek van medelijden.
De stilte is overweldigend, als de deur achter ze is dichtgevallen. Het beeld van die twee kindjes die hun vader gedag kussen staat nog helder op mijn netvlies. Dat eens zo krachtige lijf is onnatuurlijk opgezwollen door oedeem, hij is nog maar een schim van de man die hij zo kortgeleden was. Zijn foto staat op het dressoir, bruine kop, grote glimlach, sprankelend van het leven.
Zijn jonge leven, zo wreed verstoord door de kanker die ongemerkt voortwoekerde in zijn lijf . Ik verzorg hem, zo goed en zo kwaad als het gaat in mijn eentje. Hij wil niet veel, ‘geen polonaise meer aan mijn lijf’ zegt hij. Want alles doet zeer en alles is vermoeiend.
’Knip mijn shirt maar stuk, zegt hij, want ik kan echt niks meer over mijn hoofd heen verdragen’. Zijn einde nadert, en dat weten ze heel goed. Hij wil perse thuis sterven, dicht bij zijn gezin, en ik geef hem groot gelijk.
Thuis sterven
Rond half drie ben ik er weer, verzorg hem, en knip nog een shirt stuk. Op zijn verzoek bel ik de huisarts. Want hij is er klaar voor, om definitief afscheid te nemen, het is genoeg geweest.
Ze hebben alles al lang geleden voorbereid, alles wat nodig was om thuis te sterven, vrij snel nadat ze wisten dat genezing onmogelijk was. De keuze voor zijn levenseinde is zijn eigen. We praten nog wat, zij en ik, en drinken koffie terwijl we wachten op de huisarts.
Vanuit mijn ooghoek hou ik hem in de gaten, en ineens zie ik zijn gelaat veranderen, het leven loslaten, zie ik hem sterven.
Samen staan we aan zijn bed, ze is kalm, aanvaardend, maar vooral ook opgelucht, dat zijn einde zo rustig was. Want afscheid hadden ze al genomen, al een hele poos, van hun ‘samen’.
Ze pakt zijn hand, en de tranen rollen geluidloos over haar wangen. Ik sla een arm om haar heen en ze leunt even. De kinderen kibbelen, spelen hun bordspel in de andere hoek van de kamer en hebben nog even niks in de gaten.
En ik besluit, daar precies op dat moment, volop te genieten en deze herinnering voor altijd met me mee te dragen.
Steeds als ik verzwolgen word door iets futiels, en medelijden met mezelf heb, denk ik aan hem, aan hun, en aan kleine Juul. En ineens lijkt alles dan toch veel minder erg.