Met jas en tas sta ik in de smoezelige hal van een flatgebouw. Ik moet naar een adres op negen hoog. Dat zijn achttien trappen, als ik de automatisering oversla. Ik ben moe, aan het eind van een lange avonddienst, dus pak ik de lift, ik heb geen moed meer voor al die treden. Toch blijft het spannend om in dat ding te stappen. Uit een lift kan je niet snel weg en deze flat staat bekend om zijn akelige incidenten. Ik troost mezelf met het feit dat ik met mijn lengte vast indruk maak.
Drie al wat oudere onguur uitziende mannen stappen ook de lift in en ik heb nu al spijt dat ik toch niet ben gaan lopen.
Op de negende etage stap ik uit. We komen een keer of vier per dag op dit adres, soms vijf keer, afhankelijk van de situatie. En in de avond is het altijd spannend. De voordeur staat al open, ik bel aan en roep dat ik binnenkom. Vanuit de woonkamer hoor ik hem reageren op mijn roep. Terwijl ik de kamer binnenstap heb ik spijt dat ik ben doorgelopen.
Hij staat in zijn ondergoed middenin de kamer, ondergoed dat in een ver verleden wit moet zijn geweest. De woonkamer staat blauw van de rook. Op de bank zit zijn oude buurjongen met zijn zogenaamde vrienden. Ik zeg ze vriendelijk gedag en vermeld voor het gemak dat ze hier niet mogen zijn. In één adem zeg ik tegen mijn client dat ik later terug kom, als zijn visite is vertrokken. Zoals we hebben afgesproken. Achteruit lopend stap ik weer naar buiten.
Lift
Het is niet de eerst keer dat me dit gebeurd maar toch voel ik me een watje. Mijn lichaam giert inmiddels van de stress. Terwijl ik de trap afloop bel ik de wijkagent, ook volgens afspraak. Mijn client is verhuisd omdat zijn drugsverslaafde buurjongen ongeveer alles meenam uit zijn huis wat maar enigszins van waarde was. De gemeente heeft ervoor gezorgd dat hij een andere flat kreeg, wat spullen voor de inrichting en een nieuwe tweedehands fiets. Weg van dat joch dat zijn leven tot een hel maakt.
Maar ook in dit huis presteert zijn buurjongen het om weer binnen te komen. Mijn client is niet weerbaar genoeg om tegen die gasten op te boksen. Zijn fiets is hij allang kwijt en ook zijn uitkering wordt hem regelmatig afhandig gemaakt. Zijn vaste lasten worden daarom nu buiten hem om betaald. Het restje dat overblijft maakt hij veel te vaak niet zelf op.
Ik sta buiten inmiddels en inhaleer de frisse lucht. Aan het einde van mijn route fiets ik nog een keer bij hem langs, nu ben ik vooral blij dat ik weer buiten sta.
Na een poosje verhuisd hij weer. Ik hoop dat hij weer een andere fiets krijgt en een poosje rust. Maar ik betwijfel het oprecht.