Hij was een vooraanstaand directeur geweest, en zat in allerlei besturen en cliëntenraden. En daarbij had hij een zeer krachtige persoonlijkheid. Was hautain soms, en immer overtuigd van zijn eigen gelijk. In de zorg rondom zijn moeder was in het verleden veel misgegaan, zijn mailverzoeken bleven liggen, en veel telefoongesprekken werden niet beantwoord. Het maakte hem boos, geïrriteerd, en ik begreep het volledig. Als het mijn moeder zou zijn zou ik ook op de barricaden staan.
Niemand vond het fijn om het gesprek met hem aan te gaan, omdat alle door anderen aangedragen argumenten door hem met overtuiging van tafel werden geveegd. Pogingen om hem duidelijk te maken dat zijn moeder niet meer op de voor haar juiste plek woonde, strandde roemloos. Niets lukte. Het ophogen van de indicatie niet, gesprekken met hem niet, niks. Elk argument stuitte op een muur van tegenwerking, ondanks de oprechte eerlijkheid vanuit de andere verpleegkundigen.
Te midden van al die onwil kwam ik op de afdeling van zijn moeder werken, en dat alles werd mijn verantwoordelijkheid. Ik kreeg wat van de verhalen mee, maar had hem zelf nog niet ontmoet. De herindicatie pakte ik op, en de ophoging werd afgegeven. Ik was blij voor zijn moeder. Nu was overplaatsing mogelijk, en zou ze de zorg krijgen waar ze behoefte aan had. Wij waren eenvoudigweg niet op haar complexe zorgvraag berekend. Ze verdiende meer, beter. En hoe graag we dat ook wilden, dat konden wij haar niet geven.
Ze zou de rest van haar oude dag op een andere, meer passender, plek slijten.
Maar dat betekende ook dat ik het gesprek met hem aan moest gaan. Wat was ik zenuwachtig. Met de onrust roerend in mijn lijf, belde ik hem op. En eerlijk waar: ik ben in mijn hele leven zelden zo onbeschoft te woord gestaan. De woede kolkte door mijn lijf.
Eerlijkheid
Vol overgave beet ik op mijn lip, en maande ik mezelf inwendig tot kalmte. Maar ik heb ook mijn grenzen, wat toelaatbaar is, frustratie en onbegrip van de andere partij mee berekenend. En voelde ook wat niet meer toelaatbaar was. Dus zei ik dat, tegen hem, dat ik de toon van zijn woorden niet erg kon waarderen. Dat ik er niet van gediend was om op deze manier te woord te worden gestaan.
Het werd een bijzonder onaangenaam gesprek, en ik was totaal van slag. Wat voelde ik me volledig tekort gedaan, een normaal gesprek was niet mogelijk gebleken. Dus maakte ik met frisse tegenzin een afspraak voor een persoonlijk gesprek. Want hoezeer ik er ook geen zin in had, het moest.
De dagen voor het gesprek voelde ik me enorm nerveus en gespannen. Ik had voldoende informatie verzameld, uitgebreid getracht me voor te bereiden. Het zou een moeilijk gesprek worden. Vlak voor het gesprek had ik van iemand een boekje te leen gehad: ‘de moed van imperfectie’ van Brené Brown. Een boekje vol mooie lessen en inzichten, en ik besloot ze ter harte te nemen. Ik zou het gesprek open ingaan, als mezelf. En zou wel zien waar het schip strandde.
Want ik wilde mijn best doen voor haar want daar ging het uiteindelijk om. Om te garanderen dat zij de best mogelijke zorg zou krijgen. Maar ik wilde me absoluut niet in schijnheilige bochten wringen om hem terwille te zijn.
Hij was keurig op tijd, en verontschuldigde zich direct. ‘Je had gelijk, zei hij, tijdens dat telefoongesprek, de toon van mijn woorden was buiten proportie en dat spijt mij’. Van het ene op het andere moment, zaten daar gewoon twee mensen met hetzelfde doel. Het werd een mooi gesprek, waarin ik aangaf dat het niet meer ging. Ik beargumenteerde uitgebreid waarom, was eerlijk en ik wond er geen doekjes om. Onderzoekend keek hij me aan, en gaf me een waanzinnig compliment. Want hij roemde mijn eerlijkheid en mijn warme zorghart, dat deel van mij waar ik oprecht het meest trots op ben.
Hij ging vervolgens akkoord met haar overplaatsing, omdat hij inzag dat het de beste beslissing zou zijn.
Wat was ik opgelucht, voor haar. En ik was trots, op mijn moed. Omdat ik hem als mezelf benaderde, in alle eerlijkheid, en dat gewoon voldoende bleek te zijn.