Het bedompte van de kleine krappe badkamer overvalt me, zoals altijd, elke dag opnieuw. Buiten vriest het, hierbinnen is het standje Sahara. De vochtige warmte is benauwend en voorzichtig zet ik de badkamerdeur op een kier, het beetje frisse lucht is zalig. De oude dame mompelt wat, vergenoegd zit ze op het plastic stoeltje te genieten van de warme waterstralen op haar huid. Ik was haar behoedzaam en negeer de zweetdruppeltjes die zich langzaam in mijn nek vormen. Ook al heb ik mijn lange haar omhoog gebonden, de klamheid kruipt onherroepelijk over mijn hele lijf en in mijn kleren.
In mijn linkerzak roept mijn pieper onophoudelijk dat ik op moet schieten, ik sta alleen in zorg voor deze hele verdieping vandaag. De bezetting was al veel te krap, en mijn collega is helaas ziek geworden, invallers zijn er niet. Dus doe ik het alleen vandaag. Alweer. En de hoeveelheid taken blijft precies hetzelfde, daar valt niks van te schrappen of vooruit te schuiven.
Zonder de oude dame op te jagen probeer ik haar voorzichtig te motiveren om onder de douche vandaan te komen. Het voelt oneerlijk, juist omdat ze zo ontzettend geniet van die fijne straal maar ik moet verder, tien minuten geleden al. Terwijl ik de douche dichtdraai gaat mijn triage pieper. Dat betekend een noodgeval en omdat ik de enige verpleegkundige ben moet ik erheen.
Nu meteen welteverstaan.
Werkbalans
Ik sla een handdoek om de oude dame, bel met mijn telefoon een collega en sommeer haar om nu naar me toe te komen. Ik kan mw niet alleen laten in die natte badkamer maar ben ook ergens anders nodig. Gevoelsmatig zit iedereen op me te wachten. Het blok in mijn maag wordt groter en de zweetdruppeltjes beginnen langzaam een weg te zoeken naar beneden. Mijn huid is klam en mijn kleding vochtig van de stoom en dan is de dag nog maar net begonnen.
Na veel teveel minuten stapt er een collega de badkamer in en ren ik naar buiten, opgejaagd en nerveus.
Het is een korte schets van de ochtenden waar ik als verpleegkundige zo op stuk liep en waardoor ik een poos opbrandde. Ik stapte vol overtuiging uit de zorg omdat ik op was. Ik kon niet meer verantwoorden voor mezelf dat ik zo moest zorgen. Niet omdat ik niet meer dol was op mijn vak, maar misschien juist omdat ik zo dol ben op mijn vak.
De werkbalans was zoek. De hoeveelheid openstaande diensten bleef groeien en het ziekteverzuim was eeuwig voortdurend. Door al het ‘gedoe’ leek zorgen voor een ander bijzaak, alle rompslomp eromheen slurpte alle energie op. Misschien was het eenvoudigweg tijd voor mij om plaats te maken, was ik niet krachtig genoeg meer. Het afscheid nemen heeft me enorm veel tranen gekost, maar ik ben nog dagelijks dankbaar dat ik die stap opzij heb gezet.
Door de werkbalans van de functie die ik nu bekleed. Want alles wat ik nu doe is net zo goed zorgen voor, maar dan net een tikkie anders 😉