Ode aan Bart

Het is 1986, ik ben 17 jaar en een beetje en net gestart met een in-service opleiding. Groen als gras en echt nog een meisje. Ik heb nog maar weinig gezien van echte pijn, en van oprecht leed. We zijn gestart met een mooie groep, allemaal jonge mensen variërend in leeftijd, de oudste rond de 23, de jongste net als ik 17. We werken hard, 40 uur per week aan onregelmatige en gebroken diensten, alle opdrachten en scripties maken we in eigen tijd.

Bart is iets ouder dan mij, bruine krullen, borstelsnor, vriendelijke ogen, een toonbeeld van een lieve jongen. We vullen lichtelijk opstandig alle gaten in de roosters en worden en masse rond gecommandeerd. Het deert ons niet, we werken, feesten, studeren en genieten. Onbevangen en zorgeloos lacht het leven ons toe.

Het is 1999, ik ben 30 inmiddels en werk in de terminale thuiszorg, alleen maar nachten. Prachtig en zwaar. Onze kindjes zitten op school, ik slaap als zij in de klas zitten en werk als zij slapen. Op een gewone maandagmiddag krijg ik het adres binnen waar ik die nacht moet waken en de naam is mij welbekend. Ik slik het brok in mijn keel weg en vraag mijn collega of ze even bij deze mensen wil aangeven dat ik vanavond kom en of dat oké is.
Ze belooft het te vragen en ik hang op. Ik voel de spanning in mijn lijf. Vind ik het wel oké, denk ik bij mezelf, kan ik het aan ?
Wederom gaat de telefoon, het is goed dat ik kom, fijn zelfs. De rest van de dag ben ik wat onrustig.

Nachtzorg

Om half elf ’s avonds stap ik in de auto en rijd naar het opgegeven adres, zijn vrouw doet open. ’Kom binnen’ zegt ze vriendelijk’ jij bent vast Cynthia, fijn dat je er bent, dat jij het bent’. Samen lopen we naar binnen, hij ligt op een bed in de kamer, ietsje ouder, zijn snor is eraf en zijn krullen zijn verdwenen. Maar zijn vriendelijke ogen herken ik, lieve Bart. Ik ga naast hem op bed zitten en we grijnzen een tikje ongemakkelijk naar elkaar. ‘Jemig Bart’ zeg ik’ wat overkomt je allemaal’. Zijn vrouw kust hem welterusten en gaat naar bed. ’Ik laat jullie bijkletsen‘ zegt ze.

En hij vertelt, met horten en stoten, over zijn hersentumor, over alle behandelingen, dat het even leek te helpen maar dat het uiteindelijk een gevecht bleek dat hij niet kon winnen. Ik moet goed luisteren want het praten gaat moeizaam en kost hem veel energie. We halen herinneringen op, ik praat het meest, Bart grijnst om al mijn verhalen, hij geniet. ‘Ik vind het fijn dat je er bent’ zegt hij,’ dat jij het bent. Het is fijn om een bekend gezicht aan mijn bed te hebben’.

Hij wijst naar een fotoboek en samen bladeren we het door. Het boek staat vol prachtige foto’s van Bart met zijn lieve vrouw en hun kindje van twee. Zo blijft hun gezin voor altijd bestaan, op die mooie plaatjes. Ik verzorg hem en leg hem comfortabel in de kussens. Ik luister naar zijn ademhaling als hij even slaapt. Al mijn menselijkheid en warmte stop ik in de zorg voor hem, en nog een beetje meer.

Niet lang daarna overlijdt hij, overdag, thuis bij zijn gezin. En stiekem ben ik opgelucht dat ik er niet bij was, op dat ene moment, ook al voelt het dubbel. Want ik had er ook voor ze willen zijn, voor zij samen, in dat onmogelijke moment van afscheid nemen.
Ik koester de herinneringen en speciaal voor hem schrijf ik ze nu op. Dag lieve Bart, ik zal je nooit vergeten.

Ik schreef een boek over al mijn zorgervaringen en ook Bart kreeg daarin een plekje. https://www.uitjeervaring.nl/zorgliefde.html